Drie appelen, door Suze Robertson. Drie groote appelen liggen bijna vooraan op het rechthoekig schilderijtje. Ze zijn donker in al het donkere; ze zijn groot. Maar ze zijn door de schilderes gemaakt tot iets verbazends. Niet dat Suze Robertson daarvoor spitsvondige subtiliteiten verzon; dat is tegen haar aard en wezen. Maar wat is het verbazende van die drie groote appelen op het duister schilderij en gezien tegen den donkeren achtergrond? Soms ziet ge op het tooneel, vóór een dichtgeschoven gordijn, dat de effen maar levende achtergrond is, drie tooneelspelers stil staan (vol beteekenis is hun zwijgend staan !), en dat is het mij steeds verbazende van dit stilleven; altijd moet ik denken, wanneer ik de voorstelling aan zie, aan drie zwijgende, tragische spelers, staand voor ’t gesloten gordijn ! De drie appelen van Suze Robertson hebben den rust van een groote gebeurtenis.’