Toen ze In 1908 en 1909 in Zierikzee en Harderwijk werkte maakte ze het hierbij afgebeelde schilderij. Ze moet het poortje in laatstgenoemde stad hebben gezien, waar ze in het najaar van 1908 en in 1909 veel schetsen en tekeningen maakte. In 1910 gebruikte ze deze om met een combinatie ervan deze poort te schilderen. De voorstelling op ons schilderij is niet wat zij precies zo in Harderwijk heeft gezien. Ze schilderde niet exact naar de natuur, maar koos zelf wat zij wilde schilderen: ze schiep haar eigen voorstelling. Deze voorstelling van het poortje sluit nauw aan op de lijst - het is in de lijst gemaakt - waardoor het een eenheid vormt. De drager van het werk - in het geval van dit schilderij een plankje triplex - prepareerde ze van tevoren met een pasteuze verfbehandeling. Allereerst zette zij het gladde stukje triplex pasteus met diepe penseel sporen en brede kwast ribbelig en hobbelig in zwarte verf gezet. Om de ribbeligheid van dit ruwe oppervlak te versterken heeft ze hier en daar met de achterkant van een penseel sleufjes getrokken die nu door vernis en lichtreftecties zich als krassen aan ons vertonen. Naast de textuur benutte ze de ondergrond ook als functioneel deel voor de kleurstelling. Het vierkante zwarte raampje - net als het wandelende figuurtje niet geschilderd maar uitgespaard in de verf - vormt het verdwijnpunt in het werk, waar alle denkbeeldige lijnen bijeen komen. Robertson gebruikte voor dit werk slechts drie kleuren: zwart, wit en bruin. Door de compositie, het coloriet en de tonaliteit riep zij een geheimzinnige sfeer op die juist door de schaarse verlichting en belichting wordt versterkt. ‘